9 mei 2021, moederdag. Vanmorgen, vijf jaar geleden, doofde mijn moeders kaarsje. Na een nacht van eenzaam waken, waarin ik mijn verdriet in haar grafrede al van me aan het afschrijven was. Voor wie haar niet kende, publiceer ik die vandaag, zodat zij weten was ze gemist hebben. En voor wie haar wel kende, om haar weer even voor de geest te halen zoals ze was: groot in eenvoud.
Grafrede op 14 mei 2016 in de kerk van Wezemaal
“Dag moeke, hoe is het?” – “Goedgoed, jongen. Maar: hoe is het met ú?
Hoe gaat het dáár? Alles goed, ook met de kinnekes? En hoe is het op uw werk?”
Dit was het begin van élk telefoongesprek met ons Moeke. Het kon haar geen lap schelen hoe het met haarzelf ging. Het enige wat van belang was: hoe gaat het met de andere? Heeft die geen hulp nodig? Ons moeke heeft haar leven lang … gegeven. Niet omdat ze moest vanuit haar opvoeding. Of haar geloof. En al zeker niet omdat ze zichzelf op een pied-de-stalleke wilde zetten. Nee, moeke kon gewoon niet anders. Geven was wie moeke was. Zij was de Barmhartige Samaritaan.
Op straat knikte ze haar kopke er bijna af om toch maar geen enkele passant voor het hoofd te stoten. En ze stapte op iedereen af met een ontwapende glimlach en warme ogen vol vertrouwen. Moeke was allemansvriend. Ze zag gewoon graag mensen. Ze gaf hen liefde, respect en warmte. Steun, hulp en medeleven.
De Grote Van Dale inspireerde zich vast ook op haar voor zijn definitie van ‘gastvrijheid’ en ‘vrijgevigheid’. Je zat bij haar thuis nog niet goed en wel neer of Moeke propte je vol met het beste van wat haar ijskast of snoepschuif te bieden had. En als veel ‘goed’ was, dan was ‘meer’ in dat geval ‘beter’. Bij Moeke en Vake stapte je niet, maar rolde je buiten. En het maakte haar geen sikkepit uit of je familie, vriend of passant was: Moeke legde u in de watten.
67 jaar zijn Vake en Moeke getrouwd geweest. 67 jaar lang verstrengelen twee buigzame wilgentwijgen zich tot één knoestige stam, die elke levensstorm trotseert. Al is hun start woelig: de Tweede Wereldoorlog zindert nog na. Maar vooral: grootmoeke is er niet mee opgezet dat een zoon uit een burgerfamilie zijn oog laat vallen op een meisje van te eenvoudige komaf. Hun trouw op een stormachtige winterdag, is er eentje in mineur, want Vakes ouders geven forfait. Waarop Peteke, Moekes moeder – haar eigen vader is dan al lang gestorven – uit onderdanige schroom het ook niet aandurft om op te dagen …
Toch is er méér dan het verschil in stand, want Moeke en Vake zijn elkaars tegenpolen. Moeke is een emotioneel beestje en Vake hyperrationeel. Moeke heeft nog geen verkering gehad, maar Vake is de Don Juan van Begijnendijk – én omstreken. Moeke maakt hun verkering zelfs nog eens af om Vake eerst te doen beloven nooit meer naar een ander meisje te kijken. En dat … doét hij gewoon, tot op de dag van vandaag.
Het jonge koppel werkt en studeert zich te pletter om zich op te werken. Terwijl Moeke geleidelijk aan het hart van haar schoonouders inpalmt. Hoe kan het ook anders? Niemand weerstaat aan haar eenvoudige, ontwapenende charme. Op zijn sterfbed wenkt Grootvake zijn zoon bij hem voor zowat zijn laatste woorden. En die gaan over … Moeke: “T’is zoë lief kind. Mor … zoagen!” Het was zijn manier om te zeggen: gij moogt gelukkig zijn met uw vrouwke!
“Dag Moeke, hoe is het?” – “Goedgoed, jongen. Maar: hoe is het met ú?”
September 1988. Mijn legerdienst zit er bijna op en ik kijk uit naar vast werk.
“Seg, jongen, nu kwam daarstraks in de schoenwinkel een man binnen die een aktetas zocht. Ik vroeg waarvoor die moest dienen, en hij deed zijn uitleg. Hij zei me dat hij baas in de farmaceutische industrie was. En dat zijn toch pillekes, hé? Wel, ik zei toen tegen hem dat mijn zoon afgestudeerd is als apotheker, en werk zoekt. Ge moogt er morgenavond een klapke mee gaan doen. Maar zie dat ge proper schoenen aanhebt, hé!”
Ik doe wat ze vraagt. En teken drie dagen later mijn contract bij een farmabedrijf – mét propere schoenen. Zo zorgt Moeke onbewust voor de richting waarin mijn carrière vertrekt. Een richting die, achteraf gezien, de juiste blijkt te zijn. Over die schoenwinkel: Moeke hielp jarenlang in die van tante Line, haar oudste zus. En hoe een dubbeltje rollen kan: net die winkel ruimt later plaats voor … woonzorgcentrum De Lelie. Waar moeke maandagmorgen, op 9 mei, gestorven is.
Wanneer ik haar bezig zie in die schoenwinkel, begrijp ik waarom ze zo geliefd is. Door haar inlevingsvermogen begrijpt ze iedereen écht. En daardoor is ze ook een rasverkoopster: ze luistert aandachtig voor ze spreekt. Waarna de verkoop als vanzelf volgt. Nu ja, sjacheren zit haar ook in het bloed. Maar dan altijd zo dat koper en verkoper er een goed gevoel aan overhouden. Dat heeft ze van geen vreemden, want haar moeder Emma – ons Peet – is ook een verkoopster eerste klas. Zij zorgt ervoor dat haar gezin zonder al te veel kleerscheuren de oorlog van 40-45 doorkomt door boerderijproducten op de Antwerpse zwarte markt te verkopen. Ook al moet moeke daarvoor met pakken boter rond haar middel gebonden mee de trein op, stevig ingepakt in een verhullend frakske. Tot de smeltende boter haar letterlijk in de schoenen zinkt …
Toch speelt haar empathie Moeke ook parten. Want eindeloos duren de nachten waarin ze zich kapot tobt over wat er her en der in de familie gebeurt. Of beter: zou kúnnen gebeuren: wat als …? En ook melancholie, weemoed, is haar niet vreemd. Zo rijgt ze slapeloze nachten aan elkaar. Om overdag weer paraat te staan als vraagbaak voor iedereen die een probleem heeft. Moeke neemt zo ieders lasten mee op haar schouders. En gedeelde smart is halve smart, ja. Maar als die ene helft telkens op dezelfde rug geladen wordt? Ook niet goed …
“Dag Moeke, hoe is het?” – “Goedgoed, jongen. Maar: hoe is het met ú?”
“Goed, Moeke. Zeg, mag Viktor dit weekend komen logeren?”
“Natuurlijk, jongen! Maar ik zag vorige keer dat zijn knuffel zo versleten is: moet ik daar niks aan doen?”
Maart 2006. Haar driejarige kleinzoon Viktor blijft bij Vake en Moeke slapen – mét zijn knuffel Tommeke. Diens buikje is uitgerafeld en zijn pluchen vulling is plat. Dus past Moeke daar een mouw aan, alle: een buikje aan. Overdag knipt ze alvast uit stretchstof een patroontje. En wanneer Viktor in dromenland is, kaapt ze Tommeke. Waarna een nauwgezette buiktransplantatie volgt, feilloos met de hand genaaid. En omdat Toms slabbetje ook niet meer perfect is, geeft ze dat ook maar nieuwe stiksels. Vake ziet haar pas lang na middernacht het bed insluipen. Maar haar missie is geslaagd: Viktor mist zijn Tommeke geen minuut en is ’s morgens verguld door diens magische genezing.
Moekes handen zijn dan ook magisch: achter haar stikmachine verricht zij wonderen. Wat de meest ervaren naaister niet kan, lukt haar wel. Hoe? Ein-de-loos geduld. En nooit, maar dan ook nooit opgeven voor het resultaat perfect is.
Helaas valt haar vakwerk geleidelijk ten prooi aan tremor en dementie. Toch prutsen haar nijvere vingers ook tijdens haar laatste maanden urenlang aan de rand van haar dekentje. Alleen: doelloos nu.
“Dag Moeke, hoe is het?” – “Goedgoed, jongen. Maar: hoe is het met ú?”
Januari 2015. Moeke liegt om bestwil: het gaat niét goed met haar, nu haar leven brutaal overhoop gegooid wordt.
Want nadat zij en vake samen onverwacht in het ziekenhuis belanden, zien ze hun huis nooit meer terug – hun paleisje in de Langestraat in Wezemaal, waar ze vijftig jaar wonen. En verliest Moeke haar prachtige haren door de chemotherapie. Dat is voor iedere vrouw verschrikkelijk, maar voor Moeke … ondenkbaar. Omdat haar piekfijne uiterlijk haar zo kenmerkt: altijd tiptop verzorgd, haar in een dotje opgestoken, beste kleren aan, en op hakken die haar groter maken dan haar meterke vijftig. Gelukkig beseft zij dan niet dat dementie ook dat allemaal ooit van haar zal stelen.
Waarom ze zo’n belang hecht aan een piekfijn uiterlijk? Misschien om te compenseren dat ze van eenvoudige komaf is: van keuterboeren op de Pijpelhei bij den halt in Begijnendijk. Of omdat ze zo’n moeilijke jeugd heeft, met haar vader die veel te jong sterft. Waarna de meeste kinderen noodgedwongen worden geplaatst bij nonkels en tantes – moeke bij Lin en haar man ‘de Floere’. Zij zijn een – dan nog – kinderloos echtpaar dat haar liefdevol opvangt, en buiten het bereik van de harde hand van haar stiefvader houdt.
Ze woont later trouwens ook een tijd in bij Line en Wies – het koppel dat bestaat uit haar zus en haar stiefbroer. Ja, het is een ingewikkelde familie, die van Peeters-Ceulemans … Maar geen slecht woord daarover! Want dan ontploft Moeke: een Ceulemans kan niks misdoen. Níks. Punt, uit. Tja, emotioneel is Moeke ook. Correcter: ze is een vat emotie, zonder één druppel ratio. Discussiëren met haar? Onbegonnen werk, want je objectieve argumenten glijden van haar af als water op een eend. Ik loop er vaak de muren van op. Net als ons zus en Vake. Nog wat meer roddelen achter haar rug? Moeke kan ook stijfkoppig zijn met reusachtige vooroordelen. Maar die vooroordelen zijn nooit negatief, altijd ten goede. Ze blijft gewoon mensen verdedigen tegen beter weten in. Empathie, weet ge wel?
“Moeke, hoe is het?”
Geen reactie.
Zondagnacht, 8 mei 2016. Ik waak naast Moekes bed. Ons Gerda haar dagshift zit erop en Vake ligt uitgeteld in hun serviceflat, na vele, vele weken van onafgebroken waken naast Moekes bed. Zij reageert al enkele dagen niet echt meer, terwijl ze wegglijdt in de gretige armen van de dood. Ik streel over haar voorhoofd en fluister uren aan een stuk: “Moeke, gij zijt het beste Moeke ooit. Iedereen ziet u graag. Ons Vake ziet u graag. Ons Gerda ziet u graag. Ik zie u graag. Uw kleinkinderen zien u graag.” Een vaag glimlachje speelt dan soms eventjes rond haar mond.
Tot die laatste keer dat we , totaal onverwacht, nog een laatste keer écht communiceren, even voor middernacht. “Moeke, gij zijt het beste Moeke ooit. Iedereen ziet u graag. Ons Vake ziet u graag. Ons Gerda ziet u graag. Ik zie u graag.” Geen reactie. Tot … zij haar hand eindeloos traag omhoog wurmt. Ze punt haar wijsvinger beverig naar mij en schokt hem een centimetertje vooruit, terwijl haar halfopen oogjes glinsteren. Zelfs haar laatste bewuste daad is er een van pure liefde. Want ze bedoelt: “Neenee, jongen, ik zie júllie graag!”
“Dag Moeke, hoe is het?” – “Goedgoed, jongen. Maar: hoe is het met ú?
Hoe gaat het dáár? Alles goed, ook met de kinnekes?”
Hoe het hier nu gaat, Moeke? Niet zo goed. Zonder u lopen we als kippen zonder kop. Maar aan de andere kant: gij weet ook hoe hecht onze familie aan mekaar hangt. Dus maak u maar niet ongerust: ooit zullen we wel eens stoppen met wenen.
“Dág, Moeke …”