Barbara Van Rompaije haalt in februari 1626 opgelucht adem. Want dan legitimeert de Raad van Brabant de onwettige zoon die zij heeft met jonker Jacques Sanglier, heer van Opdorp. Daarmee is de toekomst van de baby veilig gesteld.
De transcriptie van de Legittimatiewaaruit dit blijkt, valt trouwens zomaar in mijn mailbox. Afzender: Paul Peeters uit Werchter, een gepassioneerd genealoog. De Van Rompaeys danken je, Paul!
Jonkheer Jacques Sanglier
Wie Barbara Van Rompaije is, weet ik helaas nog niet, want ze laat geen sporen van haar afkomst na – noch in de akte, noch in de parochieregisters.
Jacques Sanglier is wel gekend: hij is de Heer van Weez en Sart. En die van Opdorp, een erfenis van zijn grootvader, ridder Theodorick de Liefvelt. Opdorp verkoopt hij trouwens rond 1630 na een rechtszaak, in de nasleep van Theodoricks collaboratie met de Nederlanden tegen de Spaanse bezetter.
Maar goed, in 1626 is Jacques Heer van Opdorp en richt hij een verzoek tot de Raad van Brabant. Dat is het hoogste rechtscollege van het hertogdom Brabant, dat ook de zaken afhandelt waarin edelen betrokken zijn. In het geval van Jacques: willen jullie mijn bastaardzoon legitimeren?
Baby Jacques Sanglier
Naar de aard van de relatie tussen jonker Jacques Sanglier en Barbara Van Rompaije tasten we in het duister. Maar feit is dat in de parochieregisters van Sint-Michiel en Sint-Goedele hun namen twee keer als ouders opduiken: in 1623 en 1625. Dan doopt de pastoor een baby, die telkens Jacques’ voornaam meekrijgt: Jacobus Sanglier.
Oytmoedige supplicatie
De eerste baby overlijdt hoogstwaarschijnlijk jong, maar met de tweede zit vader Jacques in zijn maag, want hij vraagt om die ook wettelijk te legitimeren.
De legitimatieakte die dit bevestigt, begint rechttoe-rechtaan – na de majesteitelijke aanspreking:
"Wij hebben ontfangen die oytmoedige supplicatie van joncker Jacques Sanglier, heere van Opdorp, etc(eter)a, inhoudende dat hij noch tegenwoordich jongman wesende ende ongebonden, heeft eenen sone verweckt aen jouffrouwe Barbara Van Rompaije, oijyck jonge dochter, ende oversulcx bijde vrij persoonen ende buyten houwelijck [...]"
Bij de reden van zijn vraag wordt het al wat moeilijker:
"welcken zone den suppliant in teecken van affectie heeft gegeven zijnen voors(chreven) naem Jaecques ende dijen alsoo geerne soude voeden ende opbrengen in deuchden onder onse gehoorsaemheyt om hem t' sijnder tijt te mogen beneficieren soo vele ende verre die voors(chreve) vaederlijcke affectie haer strecken sal, doch alsoo het gebreck sijnder voorverhaelde geboorte hem soude mogen obsteren in eenigen staet, daertoe den suppliant hem soude mogen begeven, des hem noch ter tijt onbekent is, als wesen(de) den voornoempden zone luttel meer als een jaer oudt, [...]"
Lees: de baby van iets meer dan een jaar oud draagt al zijn naam, maar kan niet erven omdat hij een onwettig kind is. Bovendien:
"daerbij gevuecht dat den selven commende tot ouderdom van verstande ende discretie ende wetende het voors(chreven) gebreck hem daer door soude mogen soo descouraigeren, dat hij suppliant ale moyte ende cost van leeringe ende nutte oeffeninge te vergeeffs soude doen om hem tot eenigen eerlijcken staet te brengen [...]"
Kortom: Jacques’ moeite om hem als zijn zoon op te voeden, zou tevergeefs zijn, als die vroeg of laat ontdekt dat hij een bastaard is.
De rest van de akte bestaat uit een pak gezwollen ambtenarees dat de vraag van jonker Jacques inwilligt en hem de kost hiervoor aanrekent.
Meter wordt echtgenote …
Anne Swerts, de meter die bij beide onwettige kinderen in het doopregister opduikt, maakt de zaak vreemder dan ze op het eerste gezicht lijkt.
Want op 2 augustus 1627 trouwt Jacques Sanglier met haar – ook al zijn ze tweedegraadsverwanten:
Anne is bovendien niemand minder dan de gouvernante van Jacques! Dat blijkt uit de inventaris van de officialiteit van het aartsbisdom Mechelen. Het is de kerkelijke rechtbank waarmee de bisschop inbreuken tegen de katholieke leer in zijn bisdom kan laten onderzoeken en bestraffen. En Jacques en zijn gouvernante bleken zowaar vlees gegeten te hebben in de vastenperiode:
Jacques en Anne kregen geen kinderen, zo meldt Jan Caluwaerts me. Hij duikt hiervoor in de manuscripten van Jean-Baptiste IV Houwaert, een zeventiende-eeuwse Brusselse schepen (1626-1688). Die stelde een immens werk op met historische en genealogische informatie uit de Brusselse archieven: het Fonds Houwaert.
In de genealogie van de familie Liefvelt noteert Houwaert aan de linkerkant dat Adriana de Liefvelt getrouwd is met Jaques Israel Sanglier, en tekent hij diens wapenschild: drie everzwijnen.
Aan de rechterkant staat hun zoon, ‘onze’ Jacques Sanglier, geboren in Keulen:
1ste huwelijk met Anna Swerts, kinderloos (s.l. = sine libris);
In 1645 vind ik in de Brusselse parochieregisters van Sint-Gorik (Saint-Géry) inderdaad die tweede trouw:
Marguerite laat er geen gras over groeien om Jacques’ fortuin veilig te stellen aan háár kant van de familie. Want een maand na hun trouw schenkt Jacques zijn deel van de vijvers in Sint-Amands, die hij erfde van zijn grootvader Thierry de Liefvelt, al aan de kinderen van Marguerites zus (die getrouwd is met kapitein Alexander Hoefnagel):
En een jaar later stelt ze de rest van het bezit veilig in hun gezamenlijke testament:
Een zekere Catherine Van den Bossche gaat hiermee niet akkoord, zo blijkt uit een proces van 1657 voor het Leenhof van Brabant. Daarin eist ze de helft van de heerlijkheid Weez op van Jacques’ tweede echtgenote Van Ghindertalen:
"Geubels, pour sa femme Catherine Van den Bossche, suppliant c. Marguerite Van Ghindertaelen, veuve de Jacques Sanglier, rescribente. Revendication par le suppliant de la moitié de la seigneurie de Wees, près de Genappe, à titre d’héritier d’Anne Sweerts, première femme de Jacques Sanglier. Décidé le 17 octobre 1657."
Ze wordt uiteindelijk in het gelijk gesteld, zo blijkt uit een oude beschrijving van de Heerlijkheid Wez. Want in 1661 schenkt Marguerite de helft van Wez aan Alexander Hoefnagel, en de andere helft aan Catharine Van den Bosch. Zij blijkt trouwens de halfzus te zijn van … Anne Swerts, Jacquese eerste vrouw.
Het blijft toch merkwaardig hoe vanuit ons perspectief tijdens het ancien régime dorpen verhandeld worden als koopwaar!
De Zeven Geslachten van Brussel
In zijn trouwjaar treedt Jacques ook toe tot de prestigieuze Zeven Geslachten van Brussel. Dat las u hierboven in het manuscript van Houwaert trouwens ook al:
Het basisprincipe van de Zeven Geslachten is eenvoudig: hoe zorg je ervoor dat macht en rijkdom telkens naar je terugvloeien? Door ze nooit uit handen te geven. Zo bepalen zeven patriciërsfamilies vijfhonderd jaar lang het reilen en zeilen van Brussel , een privilege dat hertog Jan II van Brabant in 1306 bekrachtigt.
De zeven clans kiezen uit hun eigen midden de ‘juiste’ mensen voor alle belangrijke mandaten van de wetgevende, rechterlijke, economische en uitvoerende macht:
burgemeester
schepenen (die besturen én recht spreken)
deken van de lakengilde (de belangrijkste gilde)
penningmeesters en schatbewaarders
kapitein van de burgerwacht
opperopzichter van de schuttersverenigingen
Het ’toelatingsexamen’ om tot deze oligarchie toe te treden? Niét werken.
Letterlijk: men mag geen ambacht uitoefenen en moet uitsluitend van rentes leven. En uiteraard aantonen (‘preuve van afkomst’) dat men afstamt van een van de zeven families – via vaders- of moederskant. Zo sluipen trouwens voortdurend nieuwe familienamen binnen. Al mogen alleen mannelijke katholieke Brusselse burgers toetreden tot de Zeven Geslachten. En voor hun onechte kinderen blijft de deur potdicht.
Jacques Sanglier verwerft aanzien
Hoewel het aanvankelijk alleen om welstellende families gaat, worden ook edellieden, ridders en dorpsheren niet geweerd – zolang ze maar poen hebben. En die heeft jonker Jacques Sanglier, net als de juiste afstamming. Want via zijn moeders kant (de Liefvelt) is hij de kleinzoon van Marie Herdinck. En zij is een telg uit het nageslacht van Engelbert Herdinck, Brussels schepen in 1492, 1497, 1502 en 1507 – en lid van de Coudenberghs, een van de Zeven Geslachten.
Geld doet de wereld draaien. En dat klopt, maar het moet wel door iemand gegenereerd worden: de ambachtslui. Logisch dat degenen die hén in hun macht hebben – de gilden, die zich verenigen in Naties – ook een deel van de koek willen. En die krijgen ze, na het nodige bloedvergieten, ook van de Zeven Geslachten. Al zijn die niet op hun achterhoofd gevallen bij de verdeling van de postjes tussen Geslachten en Naties:
burgemeester vs. tweede burgemeester
zeven schepenen vs. zes raadsleden
deken vs. tweede deken van het lakengilde
Kortom: komt puntje bij paaltje en moet er gestemd worden? Dan trekken de Geslachten het laken altijd weer naar zich toe. En daar worden hun leden, zoals Jacques Sanglier, lid van het geslacht Coudenbergh, alleen maar beter van.
Tot de Franse revolutionairen aan die machtspositie een einde maken. Wel, op papier toch.
Catharina Vanrompaey uit Keerbergen in het noorden van Vlaams-Brabant, baart op twintig jaar tijd liefst zes onwettige kinderen. Waarna haar dochter de traditie voortzet. Een familiekroniek …
(Let overigens niet op de verschillende schrijfwijzen van de familienaam van beide ouders, die ze van een pastoor kregen. Want ze trouwen beiden voor de burgerlijke stand als ‘Vanrompaye’, overlijden beiden als ‘Van Rompaey’, en heten in Catharina’s geboorteakte beiden ‘Vanrompaey’.)
De dag na haar geboorte in november 1835, geeft haar vader haar bij de burgerlijke stand aan:
21 jaar later: grootvader vervangt vader
21 jaar later schuifelt dezelfde Livien, dan al zestig, iets minder trots hetzelfde gemeentehuis binnen. Want hij komt Rosaliaaangeven, die nacht geboren in de Keerbergse wijk Peervenshoek. Zij is de dochter van zijn dan 21-jarige dochter Catharina, die … ongetrouwd is.
Reeks van 6 onwettige kinderen
Catharina heeft de smaak blijkbaar te pakken, want ze krijgt op twintig jaar tijd liefst zes onwettige kinderen – van wie er vier geen lang leven beschoren is:
Rosalia: 1856-1933, geboren in wijk Peervenshoek
Joannes: 1859-1861, geboren in wijk Peervenshoek
Regina: 1862-1862, geboren in wijk Papestraat
Paulus: 1866-1868, geboren in wijk Papestraat
Franciscus: 1871-1952, geboren in wijk Papestraat
Constantinus: 1875-1875, geboren in wijk Papestraat
Het eerste geeft, zoals gezegd, vader Livien aan, het vijfde broer Ferdinand. De vier andere worden door Jan Van Oosterwyck, gebuur en veldwachter, aan de ambtenaar ‘vertoond’ …
Catharina woont met haar kroost bij haar ouders in. Ze huizen in de Papestraat, die van het dorpscentrum zuidwaarts naar de Dijle loopt. De valleigrond is er vruchtbaar, maar de weg zelf slijkerig met diepe karresporen. Het bevolkingsregister van 1856-1866 beschrijft het toenmalige gezin:
In het volgende bevolkingsregister (1867-1890) schieten op hetzelfde adres – dan Papestraat 547 – alleen nog weduwnaar Livinus over (zijn vrouw is in 1866 overleden), zijn dochter Catharina en vier van haar zes kinderen.
Livinus overlijdt in 1870. Zijn dochter Catharina werkt echter dapper verder aan haar nageslacht, want in 1875 baart ze haar zesde onwettige kind. Meteen ook haar laatste, want ze sterft enkele weken later, nog geen veertig jaar oud. Haar onfortuinlijke baby bezwijkt een maand nadien.
Zo moeder, zo dochter
Slechts twee van Catharina’s zes kinderen overleven dus: Franciscus (°1871) en Rosalia (°1856).
Zo moeder, zo dochter, blijkbaar. Want Rosalia krijgt op haar negentiende in de Papestraat zélf een onwettige zoon: Ferdinandus, genoemd naar haar oom.
Een maand later, op 8 maart 1877, trekt Rosalia naar Brussel. Toch baart ze in 1880 in het Mechelse Nekkerspoel nog een onwettig kind: Marie. Dat wordt in 1882 gewettigd door haar trouw met Xavier Mathij. Hij is plafonneerdersgast zoals zijn vader, zij herbergierster.
Merkwaardig, en voorlopig onverklaarbaar, is de zinsnede in hun huwelijksakte: “Rosalia Van Rompaey […], natuurlijke en meerderjarige dochter van Catharina Van Rompaey, waarvan zij het bestaan niet kent.”
Ferdinand Van Rompaey, Rosalies onwettige zoon, verdrinkt in de zomer van 1933 in de Mechelse Dijle. dat gebeurt ter hoogte van het Tuinstraatje, waar hij met zijn gezin woont. Rosalia blijft dit droevige voorval bespaard: zij is een half jaar eerder gestorven in het Mechelse Gasthuis in de Keizerstraat.
Catharina’s zoon Franciscus
Catharina’s overlevende zoon Franciscus(°1871) verhuist op 22 juli 1887 naar Mechelen, trouwt er in 1892 met Rosalia Mertens, krijgt zeven Mechelse kinderen, en overlijdt er in 1952 in het Gasthuis in de Keizerstraat.
Het grootste deel van zijn leven is hij koetsier (zo blijkt uit aktes van 1903, 1909, 1913, 1918 en 1930), maar hij trouwt als bakkergast en is in 1923 blijkbaar ijzerbewerker. Bij zijn overlijden woont hij in de Mechelse Demerstraat 7.
Opmerkelijk: uit zijn ondertekening van zijn huwelijksakte blijkt dat Franciscus nog altijd niet akkoord gaat met de ambtelijke schrijfwijze van zijn familienaam:
Mechelen, Augustijnenstraat 93, zondag 6 augustus 1893, kort voor het middaguur. De kreet die Cornelia Van Rompuy slaat, stelt haar moeder Francisca Botermans gerust: haar baby heeft het gehaald. Ook haar vader, weversgast Lambert, glimlacht. Want hun eerste dochtertje werd in 1885 doodgeboren, en hun zoontje Nicolaas leefde in 1892 maar een half jaar. Deze keer is het lot hen gunstig gezind!
Toch liggen leven en dood in die tijd vaak akelig dicht bij elkaar …
Leven en dood op 30 minuten
Ook ik ben blij, terwijl ik deze geboorteakte opneem in onze stamboom. Want het gezinnetje heeft nu, na de nodige tegenslag, drie dochters: Elisabeth (8), Joanna (4) en de kersverse Cornelia.
Maar dan sla ik het Mechelse overlijdensregister van datzelfde jaar open en stokt mijn adem. Want het geboorteregister vertelt maar het halve verhaal. Even na de geboorte van Cornelia overleeft haar tweelingzus de bevalling niét. Zij komt zo niet in het geboorteregister terecht, maar rechtstreeks in het overlijdensregister.
Hoe treurig moet Lamberts tocht naar de Burgerlijke Stand van het stadhuis op maandagochtend geweest zijn, vergezeld door zijn buurman, schildersgast Jan Crockaerts.
Om 11u15 geven ze samen de geboorte van Cornelia aan, en om 11u30 ‘bestatigt’ de ambtenaar ‘de vertoning van een doodgeboren kind’. Vader Lambert kan overigens niet tekenen door ongeletterdheid, zijn buurman wel.
Leven en dood op 3 weken
Tot overmaat van ramp duikt enkele pagina’s verder ook de overlijdensakte van Cornelia al op. Ze sterft op 31 augustus om 5 uur ’s morgens in de Augustijnenstraat 107, hoewel haar ouders nog op nummer 93 wonen.
Veel indruk moet dit overlijden op de ambtenaar van de Burgerlijke Stand blijkbaar niet gemaakt hebben. Want hij noteert doodgemoedereerd dat Corneel Van Rompuy, zoon van Lambert Van Rompuy gestorven is …
Het gezin wordt zo weer herleid tot vader, moeder en twee dochters. Het Mechelse bevolkingsregister is hiervan de stille getuige:
Leven en dood in 1 huis
Merkwaardig ten slotte is wat diezelfde bevolkingsregisterpagina in de kolom ‘Observations’ vermeldt voor de inwonende Antoine Jacobs: ‘In 1887 voor moord veroordeeld tot de doodstraf en gevangen gezet’ …
Sinds 1878 staan de geuzen en sussen (de liberalen en de katholieken) elkaar naar het leven in Begijnendijk, een gemeente op de grens van de provincies Brabant en Antwerpen. De schermutselingen volgen elkaar onafgebroken op, met nooit aflatende verdachtmakingen tussen liberalen en katholieken.
Fons Van Rompuy houdt voor de sussen van 1912 tot 1932 de touwtjes als burgemeester in handen – net zoals zijn vader Kobe dat deed in het laatste kwartaal van de vorige eeuw.
Inzet: schoolhoofd
In 1930 hebben de katholieken vijf van de negen schepenzetels, de liberalen vier. (De socialistische partij bestaat in de gemeente nog niet. Later doet ze een schuchtere, maar niet erg succesvolle poging om mee te spelen op het lokale politieke toneel.)
Maar dan raken de katholieken in een interne stammenoorlog verzeild, met als inzet … mijn grootvader, meester Fik Van Rompuy. Want het is hij of meester De Rijck, die Arthur Danckers zal opvolgen, het afzwaaiende hoofd van de gemeenteschool op de Kleine Steenweg.
1929 – Dagboek van meester Fiks vrouw
In haar dagboek vat mijn grootmoeder Tine Van Rompuy-Janssens de gebeurtenissen als volgt samen:
“Januari 1929 – Onze Fik krijgt het gedaan van de Katholieke Partij dat Jan De Rijck benoemd wordt. Gusta van Betekom was al eerder benoemd, dus staan we nu met 6 leerkrachten: Danckers, Van Vlasselaer, Ik, Onze Fik, Gusta en Jan De Rijck.
[nvdr: Fik had sinds eind 1923 de vierde graad onder zijn hoede, zijn vrouw Tine sinds de zomer van 1922 de derde graad, en Fiks Betekomse nicht Gusta Van Rompuy vanaf 1929 de vijfde graad]
Bij de benoeming van Jan zegt onze Fik hem: “Jan, ik heb je nu in Begijnendijk gekregen. Nog een poosje en dan gaat Danckers op pensioen. Ik sta er op schoolhoofd te worden. Ik hoop dat je dan niet onder mijn duiven schiet.” En Jan, met de hand op het hoofdeke van Griet [nvdr: Fiks dochter]: “Dat zweer ik, Fik, op het hoofd van dat kind.” ‘s Avonds in een café in ’t dorp zegt hij, zat als hij is: “Fik zoekt hier schoolhoofd te worden, maar dáár zal hij met zijn kl… naast liggen.” Zo zie je maar: van je vrienden moet je ’t hebben.
1931 – De maskers vallen
In 1931 vallen de maskers. Zodra het pensioen van hoofdonderwijzer Danckers wordt aangekondigd, splitst Jan de Rijck zich van de katholieke moederpartij af met een kliek familie en vrienden. Hieraan hebben ze hun bijnaam ‘De Wringers‘ te danken.
Uit het dagboek van Tine Van Rompuy-Janssens:
1931/1932 – Er komt scheuring in de Katholieke partij: Jan De Rijck en kornuiten vormen een nieuwe partij, die ze “de Wringers” noemen. Allemaal met het oog op de verkiezing van een schoolhoofd. Nu zitten er op het gemeentehuis 4 Katholieken (Sussen), 4 Liberalen en 1 Wringer: een joker die nog burgemeester wordt ook.
Opmerking: ofschoon ik geen redenen heb om de twijfelen aan het geschreven en gesproken verslag van mijn grootmoeder Tine, blijft het háár verhaal, háár interpretatie van de feiten. Zoals meestal in gevallen als deze, zal de objectieve waarheid misschien wel wat genuanceerder zijn.
1932 – Welk neefje wordt het?
Bij de eerstvolgende verkiezingen worden vier Sussen, vier Liberalen en … één Wringer verkozen. De partij die hem aan zijn kant krijgt, bestuurt Begijnendijk. De liberalen ruiken eindelijk hun kans. De pasmunt voor deze coalitie? Die ene Wringer, Emiel Goris, wordt burgemeester én Jan de Rijck wordt hoofdonderwijzer. Zo geschiedt.
Na de installatie van de nieuwe burgemeester en schepenen in februari, stemt het college op 16 maart 1932 over de aanstellingen. En grijpt waarnemend hoofdonderwijzer Fik van Rompuy, neef van burgemeester Fons Van Rompuy, naast de definitieve aanstelling. Onderwijzer Jan De Rijck, neef van de tweede schepen, pikt zijn plaats in.
Twee katholieke fanfares, veel schermutselingen
Vanaf dat moment is het bijna tien jaar (letterlijk) slaande ruzie tussen Sussen en Wringers – een ruzie die zich op de niet aflatende onenigheid tussen katholieken en liberalen ent.
De meest invloedrijke families binnen de Wringers zijn de Verbisten (met als voorman Mil Verbist) en de Van Oosterwycks. Zij richten ook snel hun eigen fanfare op, zodat alle processies in Begijnendijk voortaan begeleid worden door twéé katholieke fanfares, die elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Ze laven zich trouwens ook in hun eigen stamcafé: de Sussen bij Jacques De Roover in de Dorpsstraat, de Wringers tegenover het huis van Florent Verbist, later bij zijn broer Mil Verbist in het begin van de Plasstraat (nu Baalse Steenweg).
Het gaat vaak hard tegen hard, waarbij meer dan eens de nodige ruiten sneuvelen en er bij feestelijkheden een robbertje gevochten wordt. Begijnendijkse families worden ook min of meer verplicht partij te kiezen.
Verzoening mislukt
Toch vinden beide partijen het na enkele jaren welletjes: ze verzoenen zich. Ter bekrachtiging zullen de twee fanfares gezamenlijk optrekken van de staminee van De Roover naar die van Verbist, enkele honderden meters verderop. Hoewel de korte wandeling met goede voornemens wordt ingezet, loopt het al na enkele passen mis. Er ontstaat een hevige woordenwisseling, die even later uitmondt in een heus gevecht, waarbij lustig met de muziekinstrumenten op elkaars hersenpan getimmerd wordt.
Vete op de achtergrond
Het is de Tweede Wereldoorlog die een einde maakt aan deze ‘stammentwist’. Dan zijn er belangrijkere zaken aan de orde, zodat de polarisatie wegdeemstert, en de partij van de Wringers opgedoekt wordt.
Het dorpsleven valt in zijn normale plooi en oude geschillen worden vergeten en vergeven. Hoewel het onderwerp tot laat in de twintigste eeuw gevoelig blijft liggen in sommige Begijnendijkse families. De buurgemeenten hebben een nog langer geheugen: zij noemen de Begijnendijkenaars nog vaak veralgemenend ‘De Wringers’.
Bittere nasleep
De benoemingsaffaire heeft nog een pijnlijke nasleep. In haar dagboek vervolgt mijn grootmoeder voor 1932 met:
Danckers is op pensioen. De strijd voor de plaats van schoolhoofd kan beginnen. En begint ook. Er moet én een schoolhoofd én een leerkracht bij benoemd worden. Jan De Ryck wordt schoolhoofd. Onze Fik en de juffrouw (Geysemans) die voor de plaats van 7° leerkracht stond, worden aangehouden en in voorarrest gezet in Leuven, Maria Theresiastraat.”
Het is bijna een fait divers, zoals zij het verwoordt. Maar haar man, juffrouw Gyzemans uit Schriek én ex-burgemeester Fons Van Rompuy belanden wel degelijk enkele weken in de gevangenis. Hun vermeende omkopingszaak haalt de nationale pers. Meer daarover in het volgende blogartikel!
Molenaar De Haes steekt eind 1878 in Begijnendijk het vuur aan de politieke lont. In een brief aan de minister van justitie beschuldigt hij de katholieken van omkoperij bij de gemeenteraadsverkiezingen. Het kruitvat van de Begijnendijkse gemeentepolitiek ontploft. En de brokstukken vliegen mijn betovergrootvader, burgemeester Kobe Van Rompuy, om de oren.
“Kennis van daden van kiesomkoping”
Voor liberaal Jozef Medard De Haes, molenaar in Begijnendijk, is de maat vol: de katholieken moeten het spel eerlijk spelen. Hij beschuldigt liefst vijf dorpsgenoten van gesjoemel bij de gemeenteraadsverkiezingen van 29 oktober 1878:
Karel Van Avondt, zoon van een gemeenteraadslid, probeerde herbergier Peeters om te kopen om katholiek te stemmen in ruil voor anderhalve ton bier.
Burgemeester Kobe Van Rompuyen Jean Cumps bezwoeren herbergier Aerts om niét te gaan stemmen. Of hij kon het bos dat hij huurde en het werk dat hij erin deed, wel vergeten.
Kobes zwager, Pieter Goovaerts, voorzitter van het weldadigheidsbureel (het ‘OCMW’) bood, in het bijzijn van de burgemeester, 50 frank aan bareelwachter Vanderborght om niét te gaan stemmen.
Gemeenteontvanger Jan Hendrik Dioos dwong herbergier Janssens om voor de klerikale partij te stemmen. Anders zou die de huur van grond die toebehoorde aan de gasthuizen van Aarschot, verliezen – Dioos was daarvan de gemachtigd opzichter.
Liberale herbergiers
De aanklacht draait dus om het omkopen van … viér dorpsgenoten. Dat lijkt de moeite niet waard, maar is het wel, want er zijn in 1878 maar enkele tientallen stemmers in een gemeente als Begijnendijk. Gemiddeld heeft dan maar zowat 2% van alle Belgen het recht (niet de plicht) om te gaan stemmen.
Het is het cijnskiesrecht dat verantwoordelijk is voor dit piepkleine groepje uitverkorenen. Want betaalt een man jaarlijks genoeg cijns aan de staat (directe belastingen)? Alleen dan acht de wetgever hem in staat om verder te denken dan het persoonlijke gewin, en zijn afweging te maken in functie van het maatschappelijk belang. Lees: in functie van de gevestigde orde. En mag hij dus zijn stem uitbrengen. “De lagere klasse interesseert zich hierin bovendien toch niet”, opperen de gegoeden.
Waarom proberen de verdachten dan eigenlijk om kiezers te overhalen … om niét te gaan stemmen? Omdat dat de enige manier geworden is om er zeker van te zijn dat de gedupeerde doet wat hij belooft: zijn stem niet aan de liberalen schenken. Want de gemeenteraadsverkiezingen zijn pas sinds datzelfde jaar geheim: met stemhokjes, getuigen en stembiljetten. Daarop schrijf je niet langer zelf de naam van je uitverkoren kandidaat (of kandidaten), maar kruis je die aan.
Waarom uitgerekend herbergiers het omkoopdoelwit van de katholieken vormen? Omdat zij veel kiezers vertegenwoordigen (in 1870 liefst 12%!), én omdat algemeen wordt aangenomen dat zij er een liberaal gedachtegoed op nahouden. Enkele jaren eerder heeft de (dan katholieke) regering hen al proberen te kortwieken door de drank voortaan te belasten met accijns. Die valt immers niet onder de directe belasting, waardoor sommige herbergiers hun cijnsstemrecht verliezen!
Sussen en geuzen
In het grootste deel van de negentiende eeuw zwaaien katholieken of liberalen de plak. Nadat zij gezamenlijk als ‘unionisten’ ket koninkrijk België op de kaart hebben gezet, zitten beiden elkaar al snel in de haren. Want de liberale ‘geuzen’ willen de burgers bevrijden uit de houdgreep van de kerk: die van de katholieke ‘sussen’.
De gemoederen lopen daarbij hoog op: op nationaal, maar ook op gemeentelijk vlak. En zéker in Begijnendijk, dat vaak door politieke drijfveren in twistzieke kampen uiteenvalt.
Politiek in het bloed
In 1878 mondt de dorpstwist dus uit in een gerechtelijk onderzoek tegen sussen zoals Kobe Van Rompuy (1832-1911), wiens ambtstermijn als burgemeester afloopt. Hij en echtgenote Jo Govaerts (de J van Jo uitgesproken zoals in Jean) zijn landbouwers op een grote hoeve in het gehucht Pandhoeve (richting Baal).
Kobe is welstellend en (dus) actief in de dorpspolitiek:
Kobe is Begijnendijks burgemeester van 1875 tot 1879 en van 1885 tot 1896, en afgevaardigde van de Katholieke Associatie van Leuven.
Kobes zoon Fons is Begijnendijks burgemeester van 1912 tot 1933.
Ons kent ons
‘Ons kent ons’, want Kobe neemt de sjerp in 1875 over van Antoon Van Ermenghem, na 39 jaar onafgebroken burgemeesterschap. En laat Kobes broer Joannes Franciscus (later ook kerkmeester en president van het Genootschap van de H. Vincentius a Paulo) nu net getrouwd zijn met Maria, Van Ermenghems dochter …
Hoe Kobe burgemeester is geworden, heeft trouwens kwaad bloed gezet bij de liberalen. Burgemeester Van Ermenghem voelt zijn einde naderen, maar wil wel de macht binnen de (aangetrouwde) familie houden. Daarom legt eerst schepen Symens in maart 1874 zijn mandaat neer, waarna Kobe Van Rompuy het enkele weken later opneemt. Zodat hij in oktober 1875, nadat Van Ermenghem in augustus overlijden is, de burgemeesterssjerp kan ombinden. Net op tijd om als zittend burgemeester de verkiezingen in te gaan, die een week later plaatsvinden! (Zie ook de verklaring van Theofiel Luyten)
Het buurdorp gaat Europees
Oh ja: Gust, een andere zoon van Kobe, trekt dan weer naar buurdorp Betekom waar hij molenaar én gemeenteraadslid wordt, opgevolgd door zijn zoon Juul als schepen. En de kleinzoon van dié Juul Van Rompuy schopt het tot Europees president.
Kortom, bij elke Begijnendijkse gemeenteraadsverkiezing staat er wel wat op op het spel voor de Van Rompuys. En dat spel spelen ze blijkbaar hard.
Dorp onder de loep
Kiesomkoperij is een ernstig vergrijp, dat de beschuldigde voor het Hof van Assisen brengt. Maar zover is het nog niet voor Kobe en zijn aanhangers: eerst wordt het dorp binnenstebuiten gekeerd tijdens vele verhoren. Twee Aarschotse rijkswachters nemen de eerste ronde op zich, waarna de Aarschotse vrederechter Daels de verhoren overneemt, met in zijn nek de hete adem van het parket van Brussel.
Voor de verslagen van de verhoren ben ik de grootste dank verschuldigd aan wijlen Rik Wouters, de beminnelijke heemkundige uit Tremelo. Voor zijn boek ‘Het parket ter plaatse in de Brabantse Kempen‘ (2008) doorploegt hij de archieven van het Brabantse hof van assisen. Hij stoot hierbij op de dikke bundel over het Begijnendijkse omkopingsschandaal van 1878. In 2011 raken Rik en ik aan de praat bij zijn boekenstand op de jaarmarkt van Tremelo. Enkele dagen later mailt hij me een lijvig Word-document: “Ik heb hier al een aantal jaren iets liggen dat je erg moet interesseren, van toen ik mijn opzoekingen deed in Anderlecht waar het assisenhof van Brabant in te kijken is. Het is een leuk verhaal, dat ik met de hand afgeschreven heb van de originele stukken. Ik dacht er zelf in de toekomst iets mee te kunnen doen, maar dat zie ik niet zitten. Maar nu jij aan iets moois bezig bent, mag je erover beschikken. Uiteraard moeten jullie dat verhaal wat bewerken. Hier en daar zijn er wat onduidelijkheden, zaken die moeilijk te ontcijferen waren. […] Ik heb het al vaak gezegd, een misdrijf, het mag dan schriftvervalsing zijn, verkiezingsfraude of een moord: als je daarover alles bij elkaar krijgt wat de griffier noteerde uit de antwoorden die de onderzoeksrechter ter plaatse van getuigen kreeg, dan komt men pas iets te weten over de echte aard van de mens, of in dit geval, zij die ons in dorp of streek vooraf gingen.” Tien jaar later kan ik Rik eindelijk (postuum) eren door dit blogartikel te publiceren.
Vat vol tegenstrijdigheden
De vele getuigenverhoren vormen een vat vol tegenstrijdigheden: wat de ene beweert, logenstraft de andere – en omgekeerd. Het parket bij het Hof van Beroep in Brussel wordt ongeduldig en maant op 28 februari 1879 vrederechter Daels aan: “Ik vraag u van alle gegevens over te maken die u kunt verzamelen over deze zaak waarvan het onderzoek meer gedetailleerd dient te zijn.”
De arme vrederechter Daels verzucht in zijn antwoord van 7 maart 1879 aan de procureur-generaal in Aarschot: “Als antwoord op uw vraag vrees ik u niet helemaal te kunnen voldoen. Zoals u reeds hebt doen opmerken, het onderzoek zou meer in detail moeten gevoerd worden. Nochtans zult ge moeten erkennen dat de positie van de onderzoeksrechter moeilijk is, gezien hij getuigen voor zich krijgt die niets weten of niets willen weten […]. Om de aard van de kiesstrijd goed te kunnen inschatten moet men beschikken over de geschriften, de programma’s van de partijen die zich de macht betwisten. Hier niets van dat, het bestaat gewoon niet, zelfs geen brieffragment waaruit men zou kunnen opmaken het karakter van de strijd.”
De vrederechter: “Getuigen die niets weten of niets wíllen weten”
Een voorbeeld van de worsteling van vrederechter Daels met de Begijnendijkse getuigen?
Tijdens de verhoren beschuldigt Vanderborght schepen Verstreken ervan hem ook te hebben willen omkopen: “De zondag van de derde kiezing van Begijnendijk (ttz. de derde na die van 29 oktober 1878 deze inbegrepen) in de herberg van Jan-Baptist De Roover te Begijnendijk, tussen 5 en 6 uur ’s avonds heeft Lambert Verstreken mij gezegd in de achterplaats waar hij mij geroepen had, dat in geval ik naar de aanstaande kiezing wilde komen en er een biljet insteken met een vuil kruiske, ik de zondag daarna of later 40 fr. bij hem mocht komen halen. Hij heeft mij een halve frank in de hand gestopt, zeggend: “Ga naar huis langs de Roogaarde en drinkt daarvan in de Liter te Aarschot een glas bier.” Na voorlezing heeft getuige volhardt, loon gevraagd en verklaart niet te kunnen schrijven noch tekenen, eraan toevoegend dat de baas J.B. De Roover hem op de schouder heeft geklopt om hem in die achterplaats te doen gaan en dat daar tegenwoordig waren E. Vercammen, twee bloedverwanten van de burgemeester.
De vrederechter ondervraagt dus die andere stamgast, landbouwer Emmanuel Vercammen, 68 jaar, die opvallend onzeker van zijn stuk is: “Ik kom vaak in de herberg van De Roover te Begijnendijk met de burgemeester, Verstreken, de andere Van Rompuy en anderen. Ik weet niet of ik de zondag voor de derde kiezing daar geweest ben of met wie ik er geweest ben. Het is me onmogelijk die personen te noemen. Ik weet niet of August Vanderborght daar geweest is. Mogelijk wel, maar ik kan niets met zekerheid zeggen. Ik heb niet gezien dat Vanderborght met Verstreken in de kamer is gegaan. Dit is ook mogelijk. Ik weet niet dat Verstreken aan Vanderborght zou gezegd hebben dat hij langs de Roogaarden moest naar huis gaan. Dit is ook mogelijk. Als men in een kleine hoek zit en geen acht neemt, is het moeilijk om zich iets te herinneren.” (kan niet schrijven)
Burgemeester buiten schot
En zo strompelt de vrederechter van het ene verhoor in het andere. Nieuwe getuigen en bezwarende feiten duiken op, terwijl andere getuigen plots hun herinnering schijnen kwijt te geraken (zie het overzicht op pagina 2 van de pdf).
De beschuldigingen van de molenaar aan het adres van Burgemeester Kobe blijken alvast gebakken lucht:
Kobe is niét in de buurt wanneer Cumps herbergier Aerts bedreigt via zijn vrouw, en ook niet een maand eerder wanneer de zoon van Cumps hetzelfde zou gedaan hebben.
Kobe is er ook niet bij wanneer zijn zwager Pieter Goovaerts, samen met Van Goethem, bareelwachter Vanderborght probeert om te kopen in een Aarschotse herberg. Verder getuigt Vanderborght: “Vier of vijf dagen later is dezelfde Van Goethem, vergezeld van burgemeester Van Rompuy, mij komen vragen om mee te gaan tot in de herberg van Mariën, wat ik deed. Daar heeft de burgemeester me gezegd dat ik van de keus zou thuis gebleven zijn, dat ik wel geweest zou hebben, maar dat zij niets gaven voor de keus. Zij hebben wel mijn bier willen betalen, wat ik echter geweigerd heb.” Na de daarop volgende rechtstreekse confrontatie met Kobe voor de vrederechter, draait Vanderborght nog verder bij: “Dat het burgemeester Van Rompuy niét is geweest die hem zou gezegd hebben dat hij er goed zou mee varen als hij thuis zou blijven, maar wel Van Goethem, en dat het de burgemeester was die zijn drank had betaald.”
Burgemeester opnieuw onder vuur
Tijdens de verhoren maken andere dorpsgenoten hun burgemeester dan weer zwart. Terecht of niet, het heeft geen gevolgen, omdat hij voor die feiten niet wordt verdacht. Maar het toont wel aan wat een wespennest de Begijnendijkse dorpspolitiek op dat moment is:
Landbouwer-berbergier Jan Baptist Dioos – nota bene de broer van de verdachte Jan Hendrik Dioos, pleit tegen diens katholieke kliek: “De avond voor de keus is burgemeester Van Rompuy mij tegengekomen tussen 5 en 6 uur ’s avonds. Hij zei dat zo ik niet thuis bleef van de kiezing, mij het land van Mijnheer Charels van Aarschot zou worden ontnomen. Op mijn antwoord dat ik zou gaan kiezen voor wie ik wilde, heeft hij mij gezegd dat hij alsdan zou gezien hebben wat eruit kwam.” Kobe zegt hierover: “Ik ben de dag voor de kiezing J.B. Dioos tegengekomen en heb hem gevraagd of hij voor ons ook iets kon doen. Hij heeft geantwoord: Ik heb mijn woord gegeven, maar ik zal voor u ook iets doen. Verder is er niets gezegd.”
Of het waar is wat Dioos beweert? Wie zal het zeggen, maar geheel onpartijdig is hij vast niet, want wie was in 1869 zijn huwelijksgetuige? De man die deze rechtszaak aftrapte: molenaar De Haes …
Landbouwer Guillaume Geeraerts: “Vrijdagavond voor de keus is de burgemeester bij mij in huis gekomen. Hij heeft mij gevraagd welke mijn voornemens waren voor de keus en of ik voor hem zou gekozen hebben. Ik heb hem geantwoord: “Burgemeester, dat zal ik morgen weten”. Hij heeft mij daarop geantwoord: “Gij hebt het mij nochtans beloofd”. Waarop ik nog zei: “Burgemeester, dit is niet waar, want indien ik het beloofd had, zou ik het doen”. Hij dan weer : “Weet gij niet dat ik u al een plezier heb gedaan?” Ik heb geantwoord: “Neen, dat weet ik niet. Ik geloof niet u ooit van doen gehad te hebben”. Hij weer: “Ik zal u nooit nog iets vragen, en gij moet mij ook nooit nog iets vragen, al bleef ik nog 80 jaar burgemeester!”
Dochter Marie Geeraerts bevestigt het verhaal: “Zekere avond voor de kiezing is burgemeester Van Rompuy thuis binnen gekomen. Hij heeft aan mijn vader gevraagd of hij zou doen wat hij hem beloofd had. Vader antwoordde: “Ik heb u niets beloofd!” – “Jawel,” zei de burgemeester, gij hebt me beloofd om voor ons te kiezen!” – “Dat heb ik niet beloofd,” repliceerde mijn vader. De burgemeester zei dan aan vader dat hij hem al een plezier had gedaan en ook dat hij hem nooit nog iets zou gevraagd hebben, zelfs al zou hij nog 80 jaar burgemeester zijn.”
Jan Steurs, hardleerse liberaal
En dan is er nog de rel rond Jan Steurs, die tijdens de verhoren boven water komt.
Blijkbaar heeft Steurs zijn stemrecht moeten afdwingen met een proces, dat 140 frank zou kosten. En die som wilde de burgemeester blijkbaar op hem verhalen als Steurs ermee voor de liberalen zou stemmen. De getuigenis van Steurs zelf ontbreekt, maar die van zijn naasten niet:
Theofiel Luyten, 30 jaar, gemeentesecretaris en koster: “Jan Steurs heeft aan mij en aan Francis Frederickx gezegd, ik geloof voor de keus van 29 oktober, dat burgemeester Van Rompuy bij zijn vrouw was gekomen en haar gezegd had dat in geval haar man voor hem en zijn partij niet wilde kiezen, hij zou gemaakt hebben dat de onkosten van het kiesproces dat hij gehad had in het Hof van Beroep, dat die kosten ten laste van Steurs zouden vallen.”
Francis Frederickx, 32 jaar, landbouwer: “Jan Steurs heeft aan mij en aan Theofiel Luyten gezegd dat de burgemeester bij zijn vrouw was geweest en dat hij haar gevraagd had dat in geval haar men voor de partij van de burgemeester niet zou kiezen, hij zou gemaakt hebben dat hij de kosten van het kiesproces dat in het Hof van Beroep was, zou moeten betalen.”
Melanie Vervloesem, 29 jaar, huishoudster, echtgenote van Jan Steurs: “Vrijdag voor de kiezing van 29/10 ’s avonds is de burgemeester bij mij gekomen (zie vorige) … en bleef meedoen met de tegenstander, hij ons de 140 fr. kosten zou laten betalen voor het kiesproces dat wij hadden. Hij heeft me aangeraden zulks meermaals aan mijn man te zeggen.” (kan niet schrijven of tekenen).”
Norbert Michiels, 64 jaar, geboren te Antwerpen (bestedeling), wonende Begijnendijk: “Twee of drie dagen voor de kiezing van 29 oktober ’s avonds rond half negen is de burgemeester in het huis van Steurs gekomen waar ik woon. Hij heeft de vrouw gezegd dat in geval haar man bij de liberalen bleef en niet voor de katholieken zou kiezen, hij hem 140 fr. zou doen betalen voor het proces dat er geweest was om hem kiezer te maken. Hij zei er bij dat, in geval hij de som niet onmiddellijk betaalde, deze zou kunnen verhoogd worden tot 200 fr.”
Schoolstrijd kondigt zich aan
Deze rechtszaak is interessant omdat ze zich afspeelt op een scharniermoment. Er bestaat lokaal al een diepgeworteld wantrouwen tussen de sussen en geuzen. Daarbovenop ent zich nu de eerste schoolstrijd (1878-1884), die culmineert in de Ongelukswet van 1879.
De getuigen beschrijven de oplopende gemeentelijke spanningen op het moment dat de liberalen enkele maanden eerder in 1878, nationaal de macht hebben gegrepen. Alle leden van die regering Frère-Orban zijn bovendien vrijmetselaar: zij zullen een jaar later het katholieke onderwijsnet een mokerslag geven. Dat komt hen overigens bij de volgende nationale verkiezingen duur te staan: vanaf dan komen zij dertig jaar lang niet meer aan de macht.
Theofiel Luyten, 30 jaar, gemeentesecretaris en koster: “De kiesworsteling te Begijnendijk is een politieke worsteling. Zij is ontstaan met de benoeming van de burgemeester: die gebeurde acht dagen voor de kiesvergadering vier jaar geleden, toen hij mocht herkozen worden en dat heeft men hier beschouwd als een druk op de verkiezing. Gedurende de kiezing hebben de twee groepen de straten doorkruist met plakkaten. Nu heeft men in onze gemeente een petitie tegen het ontwerp der wet tot hervorming van het lager onderwijs rondgedragen. Naar ik vernomen heb, is deze getekend geweest door hen die onder het spandoek van de katholieken gingen, en niet door hen die onder dat van de liberalen stapten.”
Theofiels vader, 69 jaar, oud-gemeentesecretaris, functie die hij gedurende 37 jaar beoefende tot in 1868, gemeentelijk bestuurder en ontvanger weldadigheidsbureel. “De strijd die te Begijnendijk plaats had, ging tussen de liberalen en de katholieken en werd recent aangepord door een rondstrooien van een petitie omtrent de schoolwet van 1842. Er wordt me gezegd dat deze petitie door de enen wel en door de anderen niet werd ondertekend. Persoonlijk ken ik geen onrechtmatige daden die de burgemeester, Dioos, Van Goethem en anderen ten laste kunnen gelegd worden. Ik weet niet of er een persoonlijke vete bestond, waarom dan ook, tegen de burgemeester. Dat kon nochtans, want men beschuldigde hem politierondes te doen tegen de tegenstrever en de herbergen ongemoeid te laten na het sluitingsuur, waar het eigenaars betrof van zijn kant. Ik weet daar zelf niets van. Op een dag met de burgemeester over de toekomstige kiesstrijd sprekende enkele dagen voor de verkiezingen, verweet hij me een voorloper te zijn van de partij die tegen hem was, eraan toevoegend dat ik niet mocht ontkennen dat hij me jaarlijks moest ? van meer dan 800 frank. […]
Ik heb hierboven gezegd dat de burgemeester me een vermaning gaf enkele dagen voor verkiezingsdag. Ik vergiste me, het feit deed zich voor enkele dagen na de verkiezingen van 1875. Deze bedreiging heeft hij ten uitvoer gebracht. Sinds toen heeft hij me aanleiding gegeven jaarlijks een vrij gevoelige schade […]”
De vrederechter in zijn brief aan de procureur-generaal van Aarschot: “Ik ben van mening, het publiek gevoel en deze die de strijd karakteriseren zoals in de politieke aard ligt, de strijders hebben liberale en katholieke, en zoals bijna in alle gemeenten verdelen de kampen zich in twee kampen. De ene heeft het voor de onafhankelijkheid van de burgerlijke macht; de andere voor alle macht aan de kerk. Ik heb niet vernomen dat de strijd tegen de burgemeester een personenkwestie was. Ik denk niet dat hij onbekwaam zou zijn en aan karakter te ontbreken, of aan de waardigheid die een publiek functioneren moet kenmerken.”
Deuk in het imago
Het imago van van burgemeester Kobe loopt door de hele affaire toch een deuk op. Van april 1878 tot 1879 draagt schepen Victor Boeckx de tricolore sjerp, maar van 1885 tot 1896 zit Kobe weer in het burgemeesterszadel.
Naar assisen!
En hoe vergaat het Kobes vier kompanen, die door de molenaar beschuldigd worden. En bij wie zich intussen een vijfde heeft gevoegd (Van Goethem), naar aanleiding van de getuigenissen?
Drie van hen ontsnappen, net zoals Kobe, de dans:
Jaak Van Rompuy, 46 jaar, ° Begijnendijk 9/9/1832, burgemeester te Begijnendijk. 7 kinderen.
Petrus Govaerts, 47 jaar, ° Heist-op-den-Berg 26/5/1831, herbergier-winkelier te Begijnendijk. 6 kinderen.
Jean Henri Dioos, 45 jaar, ° Begijnendijk 30/4/1833, gemeenteontvanger Begijnendijk, bijzonder opzichter hospices Aarschot. 3 kinderen.
Jan-Baptist Van Goethem, 41 jaar, ° Begijnendijk 8/8/1837, landbouwer en bakker te Begijnendijk. 5 kinderen.
Twee moeten voor het Assisenhof van Brabant verschijnen:
Jean Cumps, 37 jaar, ° Rotselaar 12/3/1841, bijzondere wachter te Begijnendijk. 6 kinderen. Kan lezen noch schrijven. Geen middelen.
Jan Karel Van Avondt, 31 jaar, ° Betekom 3/2/1857, winkelier, verzekeringsagent te Begijnendijk. Geen kinderen. Geen bestaansmiddelen.
Wie in de rechtsstaat gelooft, moet er wel van uitgaan dat ook in dit onderzoek het recht heeft gezegevierd. Of … dat de eerste vier personen de oudere, sluwere vossen zijn, die zelf voldoende buiten schot blijven om een veroordeling te ontlopen, terwijl ze anderen het strijdgewoel insturen. Dat kan ook, natuurlijk.
“Cumps hééft Jan Aerts bedreigd”
Laten we eens kijken waar het voor Jan Cumps fout liep.
Jan Aerts is een Begijnendijks herbergier, een geus, dus. Hij doet zaken met weduwe Smits: van haar huurt hij een bos, en voor haar vervoert hij hout uit haar andere bossen.
Jan Cumps (in het gezelschap van schepen en kandidaat Verstreken) roept een maand voor de gemeenteverkiezingen de vrouw van Aerts naar buiten: “Uw man zal zich moeten onthouden om te gaan kiezen, zoniet zal hem het bos, dat hij van mevrouw Smits in huur heeft, onttrokken worden, alsook het werk dat men hem in de bossen van deze juffrouw laat verrichten. Gij kunt wel voelen dat mevrouw Smits, van wie een zoon geestelijke is, niet graag ziet dat uw man voor de liberalen stemt.”
Aerts gaat meteen verhaal halen bij weduwe Smits, die antwoordt zich niet met de kiesverrichtingen te willen bemoeien. Ze bevestigt dat trouwens in een verklaring, op vraag van de procureur: “Jan Cumps is niét in mijn dienst als boswachter. Ik heb geen boswachter, ik heb enkel Jan Aerts die toezicht heeft op mijn bossen en er een weinig van in huur heeft. Ik weet niet dat ik aan Jan Cumps bevel zou gegeven hebben om Aerts iets van mijn bossen te zeggen. Ik geloof dat niet, want ik weet zelfs niet dat ik Jan Cumps gezien heb. Deze komt hier niet, maar zijn vader komt hier nogal eens. Ik weet dat Jan Aerts bij mij is geweest, naar ik meen om te komen vragen of het waar was dat hij de bossen moest laten liggen, omdat zulks gezegd werd. Ik heb hem geantwoord dat daar niets van aan was en ik bij de keus niet tussen kwam. Aerts heeft de bossen nog altijd in huur.”
Ook al ‘logenstraft Cumps hardnekkig’ het gebeurde, de onderzoeksrechter gelooft hem niet. Wat de doorslag geeft? Dat Aerts in paniek bij weduwe Smits is komen aankloppen met het verhaal. Waarom zou hij dát anders gedaan hebben?
De inbeschuldigingstelling van Cumps luidt dan ook: “Bijgevolg wordt Cumps beschuldigd om te Begijnendijk, op het einde van september of in het begin van oktober 1878, bedreigingen te hebben aangewend tegen Jan Aerts of deze te hebben doen vrezen zijn persoon, zijn huisgezin of eigen vermogen aan een nadeel bloot te stellen, ten einde hem over te halen aan de verkiezingen […]”
Jan werd later opzichter op het domein van het Kasteel van Rivieren in Gelrode. Dat was eigendom van burgemeester Oscar Vanden Eynde – ook volksvertegenwoordiger en provincieraadslid voor de katholieken. Ook tegenover hem was hij zeer loyaal. Zo meldt het Aarschotse weekblad ‘De Klok’ bijvoorbeeld op 23 december 1893: “Joannes Cumps, bijzonder wachter voor Oscar Vanden Eynde, hield aan de Dreef achter Meetshoven twee personen tegen die een geweer droegen, deze twee waren afkomstig uit Tremelo, het kwam tot een gevecht.”)
Enigszins cynisch is dat Jan Cumps’ dochter Carolientje trouwde met een … liberaal: Suske Ceulemans. Die kwam op vraag van zijn broodheer zelfs op bij de gemeenteraadsverkiezingen van Begijnendij. Levend reclamebord was zijn hond die hij blauw geverfd had!
“Van Avondt hééft Peeters proberen om te kopen”
De tweede betichte die voor het assisenhof wordt gesleept, is Jan Karel Van Avondt, winkelier en verzekeringsagent voor L’Abeille, en zoon van een gemeenteraadslid.
Henri Peeters, 45 jaar, herbergier in Begijnendijk: “Drie of vier dagen voor de verkiezingsdag van 29 oktober tussen 6 en 7 uur namiddag bevond Carolus Van Avondt zich in mijn herberg. Hij heeft gezegd dat in geval ik wilde thuis blijven van de keus, hij mij een ton bier zou geven, in geldwaarde of af te tappen. Daar ik niet luisterde, is hij gegaan tot anderhalve ton. Dit gebeurde in tegenwoordigheid van mijn vrouw, van mijn zoon Karel en van mijn dochter Marie.”
Het is beslist geen slimme zet van Van Avondt geweest om Peeters proberen om te kopen in het bijzijn van anderen. Want die bevestigen de verklaring van hun man of vader:
Rosalie Opdebeeck, echtgenote Henri Peeters, 53 jaar, herbergierster te Begijnendijk: “De vrijdag of de zaterdag voor de keus van 29/10 was Karel Van Avondt bij ons in de herberg, sprekend met mijn man. Van Avondt vroeg of hij naar de keus kwam en mijn man antwoordde bevestigend. Wel, zei Van Avondt, gij zijt de laatste keer wel thuisgebleven! Als ge het weer doet, krijgt ge een ton bier. Mijn man bleef neen zeggen en toen bood hij tot anderhalve ton, in geldwaarde of af te tappen met het glas, eraan toevoegend dat in het laatste geval wij nog meer profijt zouden doen.”
Maria Peeters, 16 jaar, landbouwster: “Ik heb K. Van Avondt bij ons aan mijn vader horen vragen of hij naar de kiezing ging, enz. (zie vorige). Drie jaar terug was hij ook thuis gebleven. Mijn moeder kwam tussenbeide, zeggende dat ze daarvoor niets aanvaardde, van niemand. Van Avondt heeft toen gezegd (zie vorige).”
Karel Peeters, 13 jaar: “Van Avondt vroeg: ‘Gij zult ons toch geen kwaad doen, niet waar?’ waarop vader antwoordde: ‘Neen, die mij geen kwaad doen, doe ik ook geen kwaad.’ (idem als vorige)”
De verwijzing van Van Avondt naar het assisenhof is dan ook onontkoombaar: “Over deze poging tot omkoping ondervraagd, loochent Van Avondt stellig aan iemand dergelijke belofte gedaan te hebben en met Peeters over zoiets nooit te hebben gesproken. Hij volhardt in deze ontkenning als hij in tegenwoordigheid van Peeters wordt gesteld. Het is moeilijk aan dit gezegde geloof te hechten, bij het aanhoren van een zo standvastige bewering van Peeters. Ze werden trouwens onder eed gedaan en ondersteund door de getuigenis van mevrouw Peeters en van hun dochter en zoon, alle drie tegenwoordig toen Van Avondt zich schuldig maakte aan poging tot omkoping, waarvoor hij zich te verantwoorden heeft.”
Niet de laatste keer hommeles in Begijnendijk
Dit is niet de eerste, en zeker niet de laatste keer, dat er in de Begijnendijkse dorpspolitiek bloed vloeit. Het volgende blogartikel gaat over het omkopingsschandaal van 1932, waar het hommeles is tussen de katholieken onderling – met Kobes zoon, burgemeester Fons Van Rompuy, en Kobes kleinzoon Fik (mijn grootvader), als beschuldigden.
Een verwarrend trouwfeest moet het voor Jeanne Jacqueline (Joanna Jacoba) Lambrechts geweest zijn, in 1859 in Sint-Jans-Molenbeek. Want haar zoon uit haar eerste huwelijk trouwt dan met met de zus van haar huidige man …
Van Boechout naar Brussel
In 1838 geven Arnold Van Rompaey en Jeanne Jacqueline Lambrechts elkaar in Brussel het ja-woord. Ze trokken beiden van Boechout (tussen Antwerpen en Lier) naar Brussel. Hij is er huisbediende en zij winkeljuffrouw, en ze wonen beiden in de Hoogstraat. Hun ouders zijn uit Boechout afgezakt naar de hoofdstad als huwelijksgetuigen: zijn vader is landbouwer, haar vader schrijnwerker.
Ze zetten in Sint-Jans-Molenbeek een likeurhandel op, mogelijk met het deel van de erfenis van haar vader, die in 1841 overlijdt. (Notarisakte Geerts, Boechout: huis genaamd ‘Het hoefijzer’ met schuur). Helaas overlijdt Arnold enkele jaren later – pas 33 jaar oud.
Hertrouwd in 1854
Ondanks dat ze er alleen voorstaat, hertrouwt Jeanne Jacqueline niet meteen. Dat gebeurde meestal wel, om als weduwe met kinderlast het hoofd boven water te houden. Maar zij blijft de likeurhandel runnen.
Pas in 1854 stapt ze een tweede keer in het huwelijksbootje met Jacques Joseph Van Kalck, een elf jaar jongere letterzetter (typograaf) uit dezelfde gemeente, Sint-Jans-Molenbeek. Hij is de zoon van Nicolas Van Kalck (63) en Marie Elisabeth Leemans (62).
Zoon van Arnold Van Rompaey trouwt
De kinderen van Jeanne Jacqueline krijgen zo een 31-jarige stiefvader. En leren diens zus Elisabeth Rosalie Van Kalck kennen. Zij moet een verpletterende indruk gemaakt hebben op de dan vijftienjarige Pierre François, want in 1859, op op zijn twintigste, trouwt hij zowaar met haar, ook al is zij 11 jaar ouder. (Huwelijkscontract bij notaris Verbrugghen in Sint-Jans-Molenbeek.) Haar vader maakt deze merkwaardige gang van zaken overigens niet meer mee, want hij overleed drie jaar eerder.
Trouwen met je tante
Pierre François Van Rompaey speelt dus het onmogelijke klaar: hij trouwt met zijn tante, maar gelukkig wel de zus van zijn stiefvader. Samen krijgen ze zes kinderen. In 1884 wordt als zijn beroep ‘handelsreiziger’ vermeld – mogelijk voor de likeurhandel, die in handen van zijn broer Emile komt.
Hij overlijdt al in 1886, zijn 11 jaar oudere vrouw pas in 1891.